Hoe maakt architectuur gelukkig?

Rondleidingen Fortis Bank expositie ‘Sur Place’

De expositie ‘Sur Place’ is een keuze uit de kunstcollectie van de Fortis Bank. Deze expositie is voor niet-Fortis-medewerkers op aanvraag te bezoeken in de maanden juli en juli 2007. Locatie: Herengracht 548, Amsterdam.

Het Bureau voor Kunstprojekten verzorgt sinds het begin van de expositie in maart van dit jaar de rondleidingen voor deze unieke expositie met zeer gekwalificeerde rondleiders. Groepen tot maximaal 20 personen kunnen rondleidingen aanvragen. Neem contact op met ons Bureau.

ALMERE BOUWT – EEN INFORMELE DENKTANK

 Hoe maakt architectuur gelukkig?

Almere heeft fantastische gebouwen, maar kampt ook met een overvloedig gevoelde winderigheid, steriliteit, afstandelijkheid, kortom, met minder gelukkig makende architectuur. We hebben een schitterend nieuw theater aan het Weerwater, architectuurhistorisch zeer verantwoord, maar… wederom een icoon van steriliteit, het warme welkomstgevoel ontbreekt. ‘Verboden te lachen in streng Almeers theater’, was de kop in het redactioneel dat het NRC Handelsblad aan dit gebouw wijdde. Het Bureau voor Kunstprojekten in Almere vindt het hoog tijd dat er in Almere eens hartelijk gelachen wordt. Is het mogelijk met architectuur een warm gevoel te creëren, zonder in clichés, provincialisme of kneuterigheid te vervallen? Om vrije gedachtevorming een podium te geven organiseert het Bureau voor Kunstprojecten vier bijeenkomsten onder de titel: ‘Hoe maakt architectuur gelukkig?’

Er zijn 4 bijeenkomsten, 25 april, 2 mei, 9 mei en 16 mei, met maaltijdsoep voor de deelnemers.

Inloop:  17.30 uur

Start:    18.00 uur

Einde:   20.00 uur

Locatie: Galerie Bureau voor Kunstprojekten / De Binderij 41, Almere

Het Bureau voor Kunstprojecten heeft Ir. Paul Dijkman (architectuurfilosoof, ontwerper en beeldend kunstenaar) gevraagd mee te werken aan het podium. Dijkman houdt zich al jaren bezig met emotionele gevolgen van architectuur. Zijn eerste publicatie kreeg de veelzeggende titel: ‘Harteloze Gebouwen’ (Uitgeverij Uniepers, Abcoude, 1992). In 2003 schreef hij ‘De dierentuin van de mens’ (over de stad als kunstmatige omgeving) en in 2006 verscheen ‘Nieuwbouw en sfeer’ (Uitgeverij IJzer, Utrecht), over leefsferen en hun ontwerpcriteria

25 april: Hoe de ontwerper denkt, zo zal de bewoner leven

Elke bouwstijl heeft criteria voor ‘goed en slecht’. Het ontwerpmodel heeft gevolgen voor de sfeer waarin bewoners leven.

Korte, prikkelende lezing door Paul Dijkman. ‘Bouwstijl en leefsfeer – kansen en beperkingen van ontwerpmodellen.’

Stevige discussie met stevige maaltijdsoep.

2 mei:  Consensus&controle-denken heeft moeite met experimentele of ‘andere’ architectuur.

Korte inleiding door Paul Dijkman.

Gast: Ir. Pieter van der Ree: auteur van ‘Organische Architectuur‘ (Uitgeverij Vrij Geestesleven, 2000), architect, hoogleraar aan de Alanus Hochschule te Alfter (bij Bonn).

Stevige discussie met stevige maaltijdsoep.

9 mei: Tegenstellingen kunnen stedenbouw aanvullen en versterken.

Korte inleiding door Paul Dijkman.

Gast: Ir. Peter Verschuren (partner adviesbureau Wissing) heeft in zijn stedenbouwkundige praktijk ruime ervaring met de inzet van tegenstellingen, zoals ‘vertrouwd en beschut’ tegenover ‘avontuurlijk en verrassend’.

Stevige discussie met stevige maaltijdsoep.

16 mei: Architectuur in Almere: zo maakt architectuur gelukkig.

Korte inleiding door Paul Dijkman.

Het podium is aan de deelnemers.

Discussies, heldere conclusies en warme aanbevelingen, vastgelegd in het verslag: ‘Zo maakt architectuur gelukkig’.

Stevige maaltijdsoep.

Kosten 4 bijeenkomsten: € 200,- excl. BTW, inclusief stevige maaltijdsoep, excl. drank

Opgave: info@kunstprojekten.nl.

1e Bijeenkomst

 Paul Dijkman introduceert de stedelijke gereedschapskist, zes modellen die gecombineerd een gezonde, aangename stad produceren. Elk model brengt zijn eigen sfeer mee. Hij stelt dat het handig is voor nieuwbouwsteden om te checken wat ze wel en niet aan sferen in huis hebben, zodat ze kunnen toewerken naar een evenwichtige sfeeropbouw. Voor het imago van een stad is een afgewogen, veelzijdig totaal belangrijk: het bepaalt ‘hoe een stad aanvoelt’. Voor de sfeer van een buurt is het belangrijk dat ontwerpers de kans krijgen hun stedelijke opzet ’tot bloei’ te laten komen. Bijvoorbeeld, een raamwerkmodel kan het best een architectonisch individualistische invulling krijgen die de ingebakken vrijheid van het model uitbuit: gebouwen die zich uitleven. Voor het ruimtewerkmodel is er een andere ‘natuurlijke’ invulling. Hier staan de stedelijke ruimten voorop, en hier dient de architectonische invulling juist bescheiden te zijn. Gevels vormen de sociale stadsruimten, het ego is secundair. Door deze aanpak ontstaan ‘volle sferen’ die (naast elkaar geplaatst) een stad opbouwen zoals een kerstmaaltijd opgebouwd is uit verschillende gerechten. Paul Dijkman stelt dat bestuurders en supervisoren ‘vlees moeten kopen bij de slager, en groente bij de groenteman’, waarmee hij bedoelt dat verschillende ontwerpbureaus een eigen expertise hebben. Een hooggeprezen slager is niet de juiste leverancier voor witlof. Door ontwerpers uit verschillende scholen in te zetten en gedurende het hele traject te ondersteunen wint de stad aan karakter en evenwicht. Paul Dijkman vindt dat Almere hier en daar ’teveel’ ruimte lijkt te hebben (misschien moet Almere eerst maar eens ‘inbreien’, voor uit te breiden). Pleinen zijn te groot of ontberen de beslotenheid die gebruikers uit de wind houden. Deze zaken kunnen per buurt bekeken worden. Soms is met heel eenvoudige middelen al een grote verbetering mogelijk (hij geeft een voorbeeld uit de Literatuurwijk). OPGEKOMEN DISCUSSIEPUNTEN – Podium Almere ‘Hoe maakt architectuur gelukkig?’ – 1e Bijeenkomst, 25 april 2007 1. Stadsbouwmeester. Missen we in Almere de ‘ouderwetse’ stadsbouwmeester, zoals Berlage dat was: iemand met een breed blik en gezag die Almere als duidelijk geheel stevig en ‘dienstbaar aan de burgers’ zou kunnen neerzetten? Of is onze wereld te complex en individueel voor geworden voor een invloedrijke bouwmeester? (De rol van architect Francien Houben was meer incidenteel en zijdelings.) Zijn er andere methoden om van Almere meer samenhang te geven? Hoe komt het dat er weinig samenhang gevoeld wordt? 2. Het ‘hogere moment’ in Almere In de mix van elementen die een stad behoort te hebben volgens Paul Dijkman zit ook het ‘hogere moment’: dingen die het platte alledaagse leven ontstijgen zoals kunst, musea, theaters, ‘marmeren beelden’, etc. Opgemerkt wordt dat in oudere steden zo een ‘hoger moment’ meestal een kerk op een plein is, in het centrum van een stad. Sommigen noemen een dergelijke plek de ‘ziel’ van de stad. Als we naar Almere kijken is de vraag: zou een spiritueel/geestelijk centrum de stad een ziel kunnen geven? (bijv. een enigszins statig gebouw dat en zekere ‘rust’ uitstraalt, opgetrokken uit duurzame ‘nobele’ materialen.) Misschien zouden zelfs alle afzonderlijke wijken van Almere een soort spirituele plek moeten hebben, plek voor contemplatie, rust, reflectie, gedachten uitwisseling op een eigentijdse manier. Nu is er alleen de commercie die het centrum bepaalt. 3. Kinderen in Almere – wilde velden en andere lessen uit ecologische wijken. In ecologische, organische gebouwde wijkjes staan altijd kinderhutten. Dat komt o.a. omdat in dit soort buurtjes de natuur meer ‘vrij’ gelaten wordt, een zekere verwildering is geaccepteerd, en kinderen reageren daarop met hutten. In de meer gebruikelijke VINEX-opzet zijn de velden nogal aangeharkt. Opgemerkt wordt dat het wellicht en idee is om ook in deze wijken kleine ‘wilde’ speelveldjes aan te leggen waar de natuur én de kinderen hun gang kunnen gaan. In ecologische wijken zie je ook vaak dat de achtertuinen niet scherp van elkaar gescheiden zijn, en er zijn ‘collectieve’ gronden. Niet iedereen zal het willen, maar bijv. gemeenschappelijke achtertuintjes geven veel communicatieve mogelijkheden. Ook het met de buurt ‘kippen houden’ kan sfeer geven, of een ‘buurt-boerderij’. 4. Tijd, een generatie. Opgemerkt wordt dat ‘Almere oké’ een kwestie van tijd is. We hoeven ons dus nu niet druk te maken. Na nog een generatie komt het als vanzelf goed. Deze mening staat tegenover de opvatting dat we nu juist heel alert moeten zijn op fouten die er mogelijk zijn gemaakt, om het beleid bij te buigen en nieuwe missers te voorkomen. Deze discussie hangt samen met het idee van de ‘maakbaarheid’, een idee dat aan populariteit zou hebben ingeboet. Een stad zou een samenleving niet kunnen maken. Toch hebben stedenbouwers en bestuurder de plicht een prettig samenleven in elk geval mogelijk te maken, te faciliteren. Misschien dat dit achteraf gebeurt, in ‘een generatie’. 5. Schaal en bereikbaarheid. De ruimte/schaal in Almere wordt wisselend ervaren. Sommigen vinden de ruimte heerlijk, anderen vinden dat er iets mis mee is. Ook de bereikbaarheid tussen de ‘Almeerse delen’ wordt als onlogisch ervaren. Dijkman vertelt dat in het New Urbanism (een traditionalistische internationale stroming die streeft naar ‘walkable communities’) verbindingen als ‘doorsteekjes’ in het standaardpakket zitten. Misschien is het aanleggen van doorsteekjes ook een idee voor Almere. Een fijnmazig vlechtwerk bindt de stad (ook gevoelsmatig) bijeen. 6. De stedelijke opzet van zelfbouw Het particuliere opdrachtgeverschap kan vorm krijgen in een gridmodel, maar ook zou een meer klassieke ‘pleinenstad’ kunnen worden gecreëerd. In hoofdplan is dan enkel aangegeven welke (gekoppelde) plein- en straatruimten vrij moeten blijven. De particulieren kunnen zelf een plek uitkiezen (‘wie het eerst komt het eerst maalt’), met zo min mogelijk regels. Opgemerkt wordt dat er zelfs geen voorwaarde aan de kavelbreedte gesteld hoeft te worden. De enige noodzakelijke voorwaarden zijn de rooilijn, de maximale goothoogte, en blinde zijmuren, zodat er tegenaan gebouwd kan worden (Belgen noemen dat ‘wachtende muren’). Op zo een manier kan particulier opdrachtgeverschap gecombineerd worden met het creëren van sociale stedelijke ruimten. 7. Aanpassingen Opgemerkt wordt dat we er in onze moderne stad voor moeten zorgen dat dingen kunnen uitbotten. Het is tijd voor actief aanpassen, ombouwen, rijping, meer maatwerk, leefbaarder maken. 8. Andere zaken dan woningbouw. Opgemerkt wordt dat er bij de opbouw van Almere steeds op de woningbouw wordt gefocust, ten koste van aandacht voor veel andere aspecten. 9. Afstemming Opgemerkt wordt dat in Almere de samenhang lijkt te ontbreken. Het inbrengen van gevoelselementen in een stad is niet voldoende. Alle afzonderlijke elementen moeten goed en subtiel op elkaar worden afgestemd. Dijkman merkt op dat er aandacht geschonken moet worden aan de ‘hechting’ van ‘uitzonderlijke elementen’ in hun omgeving. Iets plompverloren neerzetten is niet genoeg, naald en draad zijn nodig. 10. Complexiteit Opgemerkt wordt dat de materie voor de gemeente niet eenvoudig is. Almere is een nieuwbouwstad met een razendsnelle uitbreiding. De complexiteit komt ter sprake, iets waar de Gemeente bij uitstek mee te maken heeft, niet alleen door wat mensen allemaal willen en nodig hebben als gebouwen, maar vooral ook kwesties als mobiliteit, economie, cultuur, vrije tijd, etc.

2e Bijeenkomst

 PODIUM ALMERE ‘Hoe maakt architectuur gelukkig?’ – 2e Bijeenkomst, 2 mei 2007. Thema: Het consensus & controle-denken heeft moeite met experimentele of ‘andere’ architectuur Gastspreker is Ir. Pieter van der Ree, auteur van het boek ‘Organische Architectuur’ (uitgeverij Vrij Geestesleven, 2000), samensteller van de reizende expositie ‘Organische Architectuur’, bestuurslid stichting ‘Mens en Architectuur’, hoogleraar aan de Alanus Hochschule te Alfter (bij Bonn), architect en adviseur. Korte, beperkte samenvatting: Pieter van der Ree begint, om uit te leggen wat de kern is van organische architectuur, zijn lezing met een metafoor: de rivier en zijn bedding. Enerzijds leidt de bedding de rivier, maar anderzijds vormt de rivier de bedding. Organische architectuur is een samenspel tussen, en resultante van, omgeving en bewoner. Vroeger was dit gebruikelijk, maar sinds de entree van het abstracte denken (o.a. sinds de oude Grieken) is het mechanische wereldbeeld opgekomen, en is deze verhouding tussen bewoner en omgeving steeds minder vanzelfsprekend. We zijn ons minder bewust van ‘samenhangen’ en ‘ontwikkelingsprocessen’. Inmiddels, in onze moderne tijd, zitten er meerdere lagen tussen architectuur en mens. Vanaf het begin van de 20e eeuw zijn diverse architecten als tegenreactie ‘organisch’ gaan bouwen, vanuit verschillende motieven. Van der Ree maakt duidelijk dat hij niet als scheidsrechter optreedt wat wel of niet organisch is, en dat hij slechts bekijkt wat de ontwerpers er zelf van zeggen. Hij toont (o.a.) Frank Lloyd Wright, Gaudi (nadruk op ‘het organisme’), Santiago Calatrava (gebouw als orgaan van zijn functie), Steiner (vormgeving moet functie beleefbaar maken), Hans Sharoun (o.a. ontwerper Philharmonie Berlijn) en Alberts en van Huut (van het populaire ING gebouw in A’dam Z.O.) Van der Ree stelt dat ‘de vorm’ voor organische architectuur geen vertrekpunt is, maar de resultante van: a. Het Wezen, b. De Functie, c. De Omgeving, d. De Constructie. Eenzelfde ontwerp van functie veranderen en overplaatsen (zoals Ludwig Mies van der Rohe ooit deed) is uitgesloten. Van der Ree toont vele dia’s, waaronder die van een hedendaags project in Neurenberg van architect Joachim Eble, een organische buurt die zich vestigde op een restplek tussen moderne torens en die het daar uitstekend doet. Vervolgens worden we langs enkele Nederlandse organische, ecologische projecten geleid: De Goedemeent in Purmer Zuid (waar hij een van de ontwerpers was), De Buitenkans van Almere, en Eva Lanxmeer te Culemborg. Hij vertelt over de steun die noodzakelijk is vanuit de gemeente, over de manier waarop initiatiefnemers een aantal gelijkgezinden bijeenbrengen, over het ontwikkelingsproces. Aanstaande bewoners werken samen met een team specialisten (stedenbouwer, landschapsarchitect, architecten). Via workshops en schetsen krijgt een wijk langzaam gestalte. Het blijkt een intensief proces, wat een van de redenen is dat dit soort buurten vaak (maar niet altijd) beperkt is tot ca. 30 woningen. Eva Lanxmeer is relatief groot (met een hoofdstructuur rond water en groen, en een gevarieerde uitwerking van hoven). Alle inspanningen zijn wel buitengewoon lonend: jaren later worden ecologische, organische buurten nog steeds geprezen door de bewoners. Ze spreken enthousiast over hun voortdurende ‘vakantiegevoel’. ENKELE OPGEKOMEN DISCUSSIEPUNTEN – Podium Almere – 2e bijeenkomst 2-5-2007 1. Ecologische linten Opgemerkt wordt dat Almere een aparte ecowijk heeft, maar dat ‘losse ecowijken’ eigenlijk niet veel zin hebben als ze niet opgenomen worden in een groter geheel. Te denken valt aan ecolinten die door heel Almere lopen (met bijv. de bermen van de busbaan als een van de dragers). Er wordt gerefereerd aan het boek ‘Natuur uitschakelen, natuur inschakelen’ (1973) van Louis le Roy, en aan zijn idee van ‘wilde natuur’ met o.a. volkstuintjes als ‘stepping stones’. (Zie onderaan de bijgevoegde informatie over Le Roy). Net als in de vorige bijeenkomst wordt er op gewezen dat kinderen ‘wilde plekken’ geweldig vinden en dat buurten doorsteekjes nodig hebben. 2. Uitlokken buurt-initiatieven Opgemerkt wordt dat de verschillende buurten in Almere uitgelokt dienen te worden om plekken voor te dragen die men veranderd zouden willen zien. Sommigen menen dat de gemeente Almere zich te star opstelt (wijzigingen soorten groenbestemming). Anderen menen dat het een kwestie van overtuigen is, van ‘benoemen waar je heen wilt’. ‘Wild groen’ is in overheidstermen ‘rudimentair groen’ oftewel ‘extensief beheer’. Spreek de gemeente op deze wijze aan, en er zal eerder een luisterend oor zijn. Verder is de ervaring dat als er per buurt enkele voortrekkers zijn, de andere buurtgenoten best mee willen doen. Qua omvang is een (gevoelsmatige) buurt ca. 400 x 400 meter, afhankelijk van omstandigheden. Dit is de maat voor initiatieven. 3. Tijdsdruk en leerproces Opgemerkt wordt dat veel van de problemen in Almere voortkomen uit de enorme tijdsdruk waaronder gebouwd wordt, waardoor er geen tijd was en is om te leren. Wellicht moeten we de mogelijkheid scheppen om te leren van fouten. We zouden in nieuwbouwgebieden bewust plekken leeg kunnen houden, zodat er altijd in een later stadium aanpassingen en andere invullingen mogelijk zijn. Er ontstaat dan ‘in de tijd’ een natuurlijker geheel. Ook kunnen er tussen de verschillende ontwikkelings-knopen bewust lege ruimtes gelaten worden, om mettertijd alles langzaam naar elkaar toe te laten groeien. (n.b. van P.D.: ‘leren van fouten’ is binnen de stedenbouw en architectuur inderdaad een algemeen probleem. Projecten worden zelden wetenschappelijk geëvalueerd. Bij gebrek aan gezonde feed-back kunnen ‘opvattingen’ te lang toegepast en onderwezen worden, zelfs als het resultaat – de gebouwde situatie – in de praktijk niet ‘werkt’) 4. Groeikernen Opgemerkt wordt dat groeikernen een alternatief systeem bieden voor grid, ook wat zelfbouw betreft. De stedenbouwer krijgt daarin soms een andere (latere) rol. 5. Erfenis CIAM Opgemerkt wordt dat Almere ‘in één keer’ is neergezet en duidelijk de erfenis van het CIAM draagt (lucht, licht). Deze erfenis moet deels gekoesterd worden, maar deels ook bijgesteld. Opgemerkt wordt dat Almere node ‘coulissen’ mist, een gelaagdheid met verrassende doorkijkjes. De mens houdt van enige onduidelijkheid (hij is er als evolutionair jager-verzamelaar op gebouwd om veel details te verwerken – ergo: hij heeft er behoefte aan). Opgemerkt wordt verder dat ‘het zorgelijke’ van de moderne architectuur is: de afwezigheid van ‘het begin’ en ‘de beëindiging’ van gebouwen. 6. Wegen Opvallend aan Almere is dat de ontwerpers van het wegennet zich niet-ingeperkt hebben kunnen uitleven. Overal zijn de wegen nadrukkelijk aanwezig, in ‘optimale’ proporties. Terwijl niet-optimale proporties toch ook hun charme hebben (vgl. Leidsestraat A’dam). In nieuwe delen van Almere dienen de verhoudingen bijgesteld te worden. Een minder weids, wijdlopig straatprofiel heeft belangrijke eigen kwaliteiten. 7. Organische architectuur Opgemerkt wordt dat eigenlijk alle architectuur organisch is, omdat nog steeds alle architectuur voortkomt uit de omstandigheden. Niet iedereen is het met die brede definitie eens. 8. Monumentale kunst Opgemerkt wordt dat de tijd van ‘monumentale kunst’ (kunst, als ‘vastzittend’ onderdeel van het gebouw) voorbij lijkt sinds de jaren ’60, maar dat monumentale kunst wellicht een manier is om bepaalde gebouwen te verbijzonderen. 9. Werkproject Opgemerkt wordt of het mogelijk is de vier bijeenkomsten af te sluiten met een concreet (werk)project. Echter, veel deelnemers komen naar de bijeenkomsten ‘om inspiratie op te doen’ en hebben geen behoefte aan een concreet vervolg (op ‘gemeentelijk niveau’). Anderen nemen deel aan het debat zonder vooropgezet doel en ‘zien waar het heen leidt’. Niet alles in het leven valt te sturen. 10. Ter inspiratie: Louis G. le Roy (Amsterdam, 1924), is een Nederlands beeldend kunstenaar, schrijver en leraar tekenen. Hij is bekend van de Ecokathedraal die hij bouwt in Mildam (bij Heerenveen). Centraal in zijn ideeën staat dat de mens de natuur niet moet beheersen, maar samen dient te werken met haar groeikracht om zo de hoogste graad van complexiteit te bereiken. Deze complexiteit vereist niet een korte periode, maar een langdurige interactie tussen mens en natuur. In de jaren zestig kreeg de oorspronkelijk uit Amsterdam afkomstige Le Roy van de gemeente Heerenveen een stuk plantsoen aan de Kennedylaan ter beschikking om zijn ideeën over de juiste verhouding tussen mens en natuur in praktijk te brengen. Hij verwerkte hier veel restmateriaal van stratenmakers en bouwde er stapelmuren, zonder gebruik te maken van cement. Dit moest een uitgangsituatie bieden voor de natuur om het weer te begroeien. De tegenstelling van deze tuin met de keurig aangeharkte en gemaaide gazonnetjes leverde hem de bijnaam “wilde tuinman” op. In 1973 verscheen zijn boek Natuur uitschakelen, natuur inschakelen waarin hij zijn ideeën ontvouwt over de manier waarop natuur en cultuur geïntegreerd dienen te zijn. Door dit boek geïnspireerd zijn veel mensen begonnen aan een natuurtuin. In de jaren zeventig startte Louis Le Roy zijn ecokathedraalproject in Mildam. Hij had hier een stuk grond verworven waar hij eerst een aantal bomen plantte. Daarna maakte hij met gemeente Heerenveen de afspraak dat puin van de gemeente op zijn land zou worden gebracht. Zo kwamen tot op de dag van vandaag vele vrachtwagens puin storten op zijn land. Le Roy begon te bouwen. Hij maakte van de stenen, stoepranden, en putten op zijn land muren, torens en platforms, zonder daarbij cement te gebruiken. Hij zette ook planten uit, en gaf aan een bekende toestemming om rotsplanten uit te zetten. De bedoeling van de ecokathedraal is dat er langdurig aan gebouwd wordt, net als de kathedralen in de Middeleeuwen. Als men hem vraagt hoe lang het gaat duren voor het project af is, antwoordt hij dat het duizend jaar gaat duren. Als men hem vraagt hoe hoog het wordt, zegt hij dat de ecokathedraal driehonderd meter hoog wordt. Maar het gaat Le Roy veel meer om het proces dan om het resultaat. Mens en natuur moeten in een langdurig proces een grote complexiteit ontwikkelen. Dat proces vergt lange tijd. Daarom is ook de Stichting Tijd opgericht om het bouwen aan de ecokathedraal en het uitdragen van zijn ideeën na zijn dood voort te zetten. Deze stichting organiseert elk jaar op 31 oktober een evenement, waarbij de betekenis van zeer langdurige processen wordt bekeken vanuit verschillende vakgebieden als psychologie, economie, kunst, overheid, etcetera. In 2000 won Le Roy de oeuvreprijs van het Fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst. In 2003 verscheen een nieuw boek van zijn hand, getiteld “Retourtje Mondriaan” waarin hij op het gebied van kunstgeschiedenis, natuur en wetenschap de ontwikkelingen laat zien van de afgelopen honderden jaren, en een voorschot neemt op de komende ontwikkelingen op deze gebieden. Le Roy bezit ook een bijzondere verzameling glaswerk.

3e Bijeenkomst

 Paul Dijkman introduceert de stedelijke gereedschapskist, zes modellen die gecombineerd een gezonde, aangename stad produceren. Elk model brengt zijn eigen sfeer mee. Hij stelt dat het handig is voor nieuwbouwsteden om te checken wat ze wel en niet aan sferen in huis hebben, zodat ze kunnen toewerken naar een evenwichtige sfeeropbouw. Voor het imago van een stad is een afgewogen, veelzijdig totaal belangrijk: het bepaalt ‘hoe een stad aanvoelt’. Voor de sfeer van een buurt is het belangrijk dat ontwerpers de kans krijgen hun stedelijke opzet ’tot bloei’ te laten komen. Bijvoorbeeld, een raamwerkmodel kan het best een architectonisch individualistische invulling krijgen die de ingebakken vrijheid van het model uitbuit: gebouwen die zich uitleven. Voor het ruimtewerkmodel is er een andere ‘natuurlijke’ invulling. Hier staan de stedelijke ruimten voorop, en hier dient de architectonische invulling juist bescheiden te zijn. Gevels vormen de sociale stadsruimten, het ego is secundair. Door deze aanpak ontstaan ‘volle sferen’ die (naast elkaar geplaatst) een stad opbouwen zoals een kerstmaaltijd opgebouwd is uit verschillende gerechten. Paul Dijkman stelt dat bestuurders en supervisoren ‘vlees moeten kopen bij de slager, en groente bij de groenteman’, waarmee hij bedoelt dat verschillende ontwerpbureaus een eigen expertise hebben. Een hooggeprezen slager is niet de juiste leverancier voor witlof. Door ontwerpers uit verschillende scholen in te zetten en gedurende het hele traject te ondersteunen wint de stad aan karakter en evenwicht. Paul Dijkman vindt dat Almere hier en daar ’teveel’ ruimte lijkt te hebben (misschien moet Almere eerst maar eens ‘inbreien’, voor uit te breiden). Pleinen zijn te groot of ontberen de beslotenheid die gebruikers uit de wind houden. Deze zaken kunnen per buurt bekeken worden. Soms is met heel eenvoudige middelen al een grote verbetering mogelijk (hij geeft een voorbeeld uit de Literatuurwijk). OPGEKOMEN DISCUSSIEPUNTEN – Podium Almere ‘Hoe maakt architectuur gelukkig?’ – 1e Bijeenkomst, 25 april 2007 1. Stadsbouwmeester. Missen we in Almere de ‘ouderwetse’ stadsbouwmeester, zoals Berlage dat was: iemand met een breed blik en gezag die Almere als duidelijk geheel stevig en ‘dienstbaar aan de burgers’ zou kunnen neerzetten? Of is onze wereld te complex en individueel voor geworden voor een invloedrijke bouwmeester? (De rol van architect Francien Houben was meer incidenteel en zijdelings.) Zijn er andere methoden om van Almere meer samenhang te geven? Hoe komt het dat er weinig samenhang gevoeld wordt? 2. Het ‘hogere moment’ in Almere In de mix van elementen die een stad behoort te hebben volgens Paul Dijkman zit ook het ‘hogere moment’: dingen die het platte alledaagse leven ontstijgen zoals kunst, musea, theaters, ‘marmeren beelden’, etc. Opgemerkt wordt dat in oudere steden zo een ‘hoger moment’ meestal een kerk op een plein is, in het centrum van een stad. Sommigen noemen een dergelijke plek de ‘ziel’ van de stad. Als we naar Almere kijken is de vraag: zou een spiritueel/geestelijk centrum de stad een ziel kunnen geven? (bijv. een enigszins statig gebouw dat en zekere ‘rust’ uitstraalt, opgetrokken uit duurzame ‘nobele’ materialen.) Misschien zouden zelfs alle afzonderlijke wijken van Almere een soort spirituele plek moeten hebben, plek voor contemplatie, rust, reflectie, gedachten uitwisseling op een eigentijdse manier. Nu is er alleen de commercie die het centrum bepaalt. 3. Kinderen in Almere – wilde velden en andere lessen uit ecologische wijken. In ecologische, organische gebouwde wijkjes staan altijd kinderhutten. Dat komt o.a. omdat in dit soort buurtjes de natuur meer ‘vrij’ gelaten wordt, een zekere verwildering is geaccepteerd, en kinderen reageren daarop met hutten. In de meer gebruikelijke VINEX-opzet zijn de velden nogal aangeharkt. Opgemerkt wordt dat het wellicht en idee is om ook in deze wijken kleine ‘wilde’ speelveldjes aan te leggen waar de natuur én de kinderen hun gang kunnen gaan. In ecologische wijken zie je ook vaak dat de achtertuinen niet scherp van elkaar gescheiden zijn, en er zijn ‘collectieve’ gronden. Niet iedereen zal het willen, maar bijv. gemeenschappelijke achtertuintjes geven veel communicatieve mogelijkheden. Ook het met de buurt ‘kippen houden’ kan sfeer geven, of een ‘buurt-boerderij’. 4. Tijd, een generatie. Opgemerkt wordt dat ‘Almere oké’ een kwestie van tijd is. We hoeven ons dus nu niet druk te maken. Na nog een generatie komt het als vanzelf goed. Deze mening staat tegenover de opvatting dat we nu juist heel alert moeten zijn op fouten die er mogelijk zijn gemaakt, om het beleid bij te buigen en nieuwe missers te voorkomen. Deze discussie hangt samen met het idee van de ‘maakbaarheid’, een idee dat aan populariteit zou hebben ingeboet. Een stad zou een samenleving niet kunnen maken. Toch hebben stedenbouwers en bestuurder de plicht een prettig samenleven in elk geval mogelijk te maken, te faciliteren. Misschien dat dit achteraf gebeurt, in ‘een generatie’. 5. Schaal en bereikbaarheid. De ruimte/schaal in Almere wordt wisselend ervaren. Sommigen vinden de ruimte heerlijk, anderen vinden dat er iets mis mee is. Ook de bereikbaarheid tussen de ‘Almeerse delen’ wordt als onlogisch ervaren. Dijkman vertelt dat in het New Urbanism (een traditionalistische internationale stroming die streeft naar ‘walkable communities’) verbindingen als ‘doorsteekjes’ in het standaardpakket zitten. Misschien is het aanleggen van doorsteekjes ook een idee voor Almere. Een fijnmazig vlechtwerk bindt de stad (ook gevoelsmatig) bijeen. 6. De stedelijke opzet van zelfbouw Het particuliere opdrachtgeverschap kan vorm krijgen in een gridmodel, maar ook zou een meer klassieke ‘pleinenstad’ kunnen worden gecreëerd. In hoofdplan is dan enkel aangegeven welke (gekoppelde) plein- en straatruimten vrij moeten blijven. De particulieren kunnen zelf een plek uitkiezen (‘wie het eerst komt het eerst maalt’), met zo min mogelijk regels. Opgemerkt wordt dat er zelfs geen voorwaarde aan de kavelbreedte gesteld hoeft te worden. De enige noodzakelijke voorwaarden zijn de rooilijn, de maximale goothoogte, en blinde zijmuren, zodat er tegenaan gebouwd kan worden (Belgen noemen dat ‘wachtende muren’). Op zo een manier kan particulier opdrachtgeverschap gecombineerd worden met het creëren van sociale stedelijke ruimten. 7. Aanpassingen Opgemerkt wordt dat we er in onze moderne stad voor moeten zorgen dat dingen kunnen uitbotten. Het is tijd voor actief aanpassen, ombouwen, rijping, meer maatwerk, leefbaarder maken. 8. Andere zaken dan woningbouw. Opgemerkt wordt dat er bij de opbouw van Almere steeds op de woningbouw wordt gefocust, ten koste van aandacht voor veel andere aspecten. 9. Afstemming Opgemerkt wordt dat in Almere de samenhang lijkt te ontbreken. Het inbrengen van gevoelselementen in een stad is niet voldoende. Alle afzonderlijke elementen moeten goed en subtiel op elkaar worden afgestemd. Dijkman merkt op dat er aandacht geschonken moet worden aan de ‘hechting’ van ‘uitzonderlijke elementen’ in hun omgeving. Iets plompverloren neerzetten is niet genoeg, naald en draad zijn nodig. 10. Complexiteit Opgemerkt wordt dat de materie voor de gemeente niet eenvoudig is. Almere is een nieuwbouwstad met een razendsnelle uitbreiding. De complexiteit komt ter sprake, iets waar de Gemeente bij uitstek mee te maken heeft, niet alleen door wat mensen allemaal willen en nodig hebben als gebouwen, maar vooral ook kwesties als mobiliteit, economie, cultuur, vrije tijd, etc.

4e bijeenkomst

PODIUM ALMERE ‘Hoe maakt architectuur gelukkig?’ – 4e Bijeenkomst, 16 mei 2007. Het podium is aan de deelnemers. Dijkman vat de voorgaande bijeenkomsten samen en geeft het podium aan de deelnemers. In samenhang met de afgelopen discussies willen vier personen iets laten zien en bespreken. Allereerst krijgen we een mooi overzicht van de ontwikkelingen in het stadsdeel Poort van Almere, en dat vooral het centrumgebied aldaar. Het is geen eenvoudige opgave, omdat de gemeente er inmiddels al wat jaren bezig is en er steeds andere mensen bij betrokken zijn, die steeds hun eigen ‘insteek’ hebben terwijl ook de omstandigheden voortdurend veranderen (economie, programmatische eisen). Uiteindelijk zorgt (o.a.) tijdsdruk voor een doorbraak. Het oorspronkelijke plan (jaar 2000) is van KPF (Kohn, Pedersen, Fox) Architects. Een ‘polderstructuur’ waarin haakse lijnen gecombineerd worden met een waaiervorm, alles doorsneden door de spoorlijn noord-zuid met dwars erop een verbindende brede oost-west boulevard (onder het spoor door). Het ambitieuze Olympiakwartier gaat plaats bieden aan 500 tot 1000 woningen, 100.000 BVO kantoren, en sportcomplexen (‘Omniworld’). We zien torens, schijven, alles maakt een grootstedelijke doch tevens ‘fragmentarisch’ indruk. Uiteindelijk zal het concept Omniworld worden verlaten, enkel het stadion blijft. De gemeentelijke dienst past e.e.a. aan, waarna er een plan ontstaat met meer ‘besloten’ karakter, woonblokken en een ‘pleinenketting’ als boulevard. De deelnemers aan tafel vonden dit plan een hele verbetering, en er ontstond (later) dan ook een discussie of het volgende plan niet weer een verslechtering was. Krier&Kohl komen in 2004 met een compositie van pleinen en gesloten blokken, waarin ook de kantoren een plek moeten krijgen. De pleinen ogen formeel, bijna postmodern classicistisch. Een nogal ‘historiserend’ referentiebeeld doet de gemeente besluiten verder te kijken, allerlei aanpassingen van de kant van Krier&Kohl zijn dan vergeefs. Sommige deelnemers vinden het heel jammer, dat dit plan niet doorgaat en vragen zich af hoe het met de financiering van al deze voorstellen gaat. Deze zouden niet voor rekening van de gemeente komen. In 2005 komt de gemeente met een nieuw ondernemersplan, in 2006 ontwerpt Mecannoo het Poort-plan. De tafel merkt op dat de pleinen in dit plan niet echt besloten, herbergzame pleinen zijn (‘De winderigheid in Almere was een van de redenen van deze bijeenkomsten’). De spreker vindt dat ze inderdaad weliswaar ‘anders’ zijn, maar voldoen. De tweede korte lezing slaat een link tussen de invloed van burgers op plannen, het zelfstandig ‘burgerlijk’ uitbroeden van plannen, en het gemeentelijk uitvoeren van deze plannen. We raken vertrouwd met de stichting breinstorm. (www.breinstorm.org). Een groep particulieren probeert nuttige (ideeën over) verbeteringen in Almere gerealiseerd te krijgen. Breinstorm bestaat uit professionals uit vele velden en denkt na over de heikele punten van de stad. Zo heeft men ettelijke voorstellen gedaan voor een sfeervoller ‘De Markt’. Na voorbeelden als het kioskenproject (kleine starters’winkels’) gaat het gesprek al snel over de moeilijkheden die burgerinitiatieven ondervinden als ze gehoord willen worden door de overheid. Hoe krijgen Almeerders de macht, de toegang om iets echt te realiseren. Dijkman meent dat je klein en praktisch moet beginnen, dat je ‘straat voor straat moet veroveren’ met voorstellen en uitvoering, maar zijn opmerking ontlokt protest. De tafel meent dat je als burger invloed moet kunnen uitoefenen op grote beslissingen, zoals bijvoorbeeld wat voor theater komt er aan het Weerwater. Al snel gaat de discussie over democratische aansturing. Als je als burger er een dagtaak van maakt om alle stukken via openbaarheid van bestuur aan te vragen en door te spitten, en als je weet dat 70% van de burgers je steunt, dan kun je de het overheidsbeleid ook wat stedenbouw en architectuur betreft ombuigen. Democratische invloed vooraf (voor een ontwerp gerealiseerd is) is dus wel degelijk mogelijk, alleen vergt het nogal wat: bijna onrealistisch veel energie en tijd die een normaal werkend mens niet al veel extra heeft liggen. Projecten (Poort komt ook nog ter tafel) hebben hun eigen dynamiek. Om de hoog opgelopen discussie tot bedaren te brengen schakelen we over op een kunstzinnige benadering van een architectonisch probleem dat enkele malen eerder de revue passeerde: de hoekoplossing. Het Bureau voor Kunstprojekten introduceert de kunstenares Monique Kwist. Zij vindt hedendaagse muren harde en onaantastbare muren of juist ‘van karton’. Het ontbreekt hedendaagse muren aan psychologische diepte, aan mogelijkheden, ze zijn niet bevredigend. Daarom ontwerpt en produceert ze (hoek)objecten die – eenmaal gemonteerd – de bezoekers van een ruimte het idee geven dat de ruimte ‘verder’ gaan. Ze krijgen de indruk dat er ‘andere mogelijkheden’ zijn. Boeken met foto’s gaan de tafel rond. Haar werk zou ook goed doen in (aan) de openbare ruimte. Voor informatie: info@kunstprojekten.nl Als vierde krijgen we een uitgewerkt plan te zien dat Kunstloods Mica twee jaar geleden maakte. Het is een Le Roy-achtige oplossing (zie 2e bijeenkomst) voor ‘de kieren van de stad’. Ecolinten en stadstuinen kunnen een welkome aanvulling zijn op de gangbare stadse architectuur. Restgebieden in en rafelranden langs de stad zouden omgevormd kunnen worden tot Le Roy-achtige gebieden. Verder is het Bureau voor Kunstprojekten op allerlei manieren bezig geweest plannen te ontwikkelen ter verbetering van de sfeer in Almere, zoals het project: ‘Het Liefdesbos’, waar met subsidiegeld hard aan is gewerkt, en ideeën voor een Soek van de kunstenaar Dré Wapenaar voor het Stadshart. Opgemerkt wordt dat ‘Het kàn in Almere’ wellicht beter te vervangen is door: ‘Het kan niet in Almere’. Gepleit wordt voor een soort van grote ideeënbus voor dit soort initiatieven om demotivatie te voorkomen en Almere leuker te maken. Soms blijken blokkades uit onverwachte hoek te komen. De supermarkten in de wijken zouden bij vestiging bedingen, dat kleine winkeltjes rondom de supermarkt uitgesloten worden. Hierdoor kan er geen leuke levendige kern in elke wijk ontstaan. De klok tikt. De discussie over de invloed van burgers op de omgeving waarin zijn wonen heeft veel tijd gevergd. We moeten helaas afsluiten. Ter afsluiting & overdenking nog even een wilde greep uit de vorige bijeenkomsten: – Commercie bepaalt teveel de stadsdeelcentra, het ‘hogere moment’, een ziel, wordt gemist. – Er wordt verlangd naar wilde speelveldjes waar natuur + kinderen hun gang kunnen gaan. – Ecowijken zouden o.a. met ecolinten kunnen worden opgenomen in het grote geheel – De bereikbaarheid tussen de ‘Almeerse delen’ wordt als onlogisch ervaren. Misschien is het aanleggen van doorsteekjes een idee. Een fijnmazig vlechtwerk bindt de stad bijeen. – Er is een gemis aan ‘coulissen’ en fatsoenlijke beëindigingen van straten en gebouwen. – De pleinen zijn te winderig en kaal. – Het particuliere opdrachtgeverschap kan vorm krijgen in een gridmodel, maar ook een ‘pleinenmodel’ kan het uitgangspunt zijn, of organische groeikernen (’the unfolding’) – Buurtinitiatieven dienen uitgelokt te worden, en ondersteund door de overheid. Illustratie uit ‘A Patterne Language’ van architect en theoreticus Christopher Alexander. In gemeenschappen van meer dan 5000 personen hebben de individuen volgens hem geen effectieve stem meer. Wijken zouden daarom de macht moeten krijgen om zaken die hen rechtstreeks raken te initialiseren, te beslissen en uit te voeren. Architectuur staat alom bekend als de moeder der kunsten, niet als moeder der democratie. Toch hebben gebruikers een stem. Architectuur is een gebonden, toegepaste kunst. Om Camillo Sitte aan te halen: ‘de werking’ is van belang. Architectuur is pas goede architectuur als de oplossingen, ook gevoelsmatig, werken. De ervaring van gebruikers telt. Bestuurders kunnen die ervaringen serieus nemen, o.a. middels de selectie van ontwerpers. Daar waar ontwerpers en bestuurders ervaringen ontkennen gaan de burgers stemmen – met hun voeten. Ik dank Paul Dijkman voor zijn inspirerende voordrachten en accurate verslagleggingen, dank CASLa voor de geboden gastvrijheid, en dank vooral alle deelnemers voor hun inspirerende inzet en bijdragen. Het was een genoegen. Christine van Stralen, Bureau voor Kunstprojekten

 
 
 

Rondleidingen Fortis Bank expositie ‘Sur Place’

De expositie ‘Sur Place’ is een keuze uit de kunstcollectie van de Fortis Bank. Deze expositie is voor niet-Fortis-medewerkers op aanvraag te bezoeken in de maanden juli en juli 2007. Locatie: Herengracht 548, Amsterdam.

Het Bureau voor Kunstprojekten verzorgt sinds het begin van de expositie in maart van dit jaar de rondleidingen voor deze unieke expositie met zeer gekwalificeerde rondleiders. Groepen tot maximaal 20 personen kunnen rondleidingen aanvragen. Neem contact op met ons Bureau.

ALMERE BOUWT – EEN INFORMELE DENKTANK

Hoe maakt architectuur gelukkig?

Almere heeft fantastische gebouwen, maar kampt ook met een overvloedig gevoelde winderigheid, steriliteit, afstandelijkheid, kortom, met minder gelukkig makende architectuur. We hebben een schitterend nieuw theater aan het Weerwater, architectuurhistorisch zeer verantwoord, maar… wederom een icoon van steriliteit, het warme welkomstgevoel ontbreekt. ‘Verboden te lachen in streng Almeers theater’, was de kop in het redactioneel dat het NRC Handelsblad aan dit gebouw wijdde. Het Bureau voor Kunstprojekten in Almere vindt het hoog tijd dat er in Almere eens hartelijk gelachen wordt. Is het mogelijk met architectuur een warm gevoel te creëren, zonder in clichés, provincialisme of kneuterigheid te vervallen? Om vrije gedachtevorming een podium te geven organiseert het Bureau voor Kunstprojecten vier bijeenkomsten onder de titel: ‘Hoe maakt architectuur gelukkig?’

Er zijn 4 bijeenkomsten, 25 april, 2 mei, 9 mei en 16 mei, met maaltijdsoep voor de deelnemers.

Inloop:  17.30 uur

Start:    18.00 uur

Einde:   20.00 uur

Locatie: Galerie Bureau voor Kunstprojekten / De Binderij 41, Almere

Het Bureau voor Kunstprojecten heeft Ir. Paul Dijkman (architectuurfilosoof, ontwerper en beeldend kunstenaar) gevraagd mee te werken aan het podium. Dijkman houdt zich al jaren bezig met emotionele gevolgen van architectuur. Zijn eerste publicatie kreeg de veelzeggende titel: ‘Harteloze Gebouwen’ (Uitgeverij Uniepers, Abcoude, 1992). In 2003 schreef hij ‘De dierentuin van de mens’ (over de stad als kunstmatige omgeving) en in 2006 verscheen ‘Nieuwbouw en sfeer’ (Uitgeverij IJzer, Utrecht), over leefsferen en hun ontwerpcriteria

25 april: Hoe de ontwerper denkt, zo zal de bewoner leven

Elke bouwstijl heeft criteria voor ‘goed en slecht’. Het ontwerpmodel heeft gevolgen voor de sfeer waarin bewoners leven.

Korte, prikkelende lezing door Paul Dijkman. ‘Bouwstijl en leefsfeer – kansen en beperkingen van ontwerpmodellen.’

Stevige discussie met stevige maaltijdsoep.

2 mei: Consensus&controle-denken heeft moeite met experimentele of ‘andere’ architectuur.

Korte inleiding door Paul Dijkman.

Gast: Ir. Pieter van der Ree: auteur van ‘Organische Architectuur‘ (Uitgeverij Vrij Geestesleven, 2000), architect, hoogleraar aan de Alanus Hochschule te Alfter (bij Bonn).

Stevige discussie met stevige maaltijdsoep.

9 mei: Tegenstellingen kunnen stedenbouw aanvullen en versterken.

Korte inleiding door Paul Dijkman.

Gast: Ir. Peter Verschuren (partner adviesbureau Wissing) heeft in zijn stedenbouwkundige praktijk ruime ervaring met de inzet van tegenstellingen, zoals ‘vertrouwd en beschut’ tegenover ‘avontuurlijk en verrassend’.

Stevige discussie met stevige maaltijdsoep.

16 mei: Architectuur in Almere: zo maakt architectuur gelukkig.

Korte inleiding door Paul Dijkman.

Het podium is aan de deelnemers.

Discussies, heldere conclusies en warme aanbevelingen, vastgelegd in het verslag: ‘Zo maakt architectuur gelukkig’.

Stevige maaltijdsoep.

Kosten 4 bijeenkomsten: € 200,- excl. BTW, inclusief stevige maaltijdsoep, excl. drank

Opgave: info@kunstprojekten.nl .

1e Bijeenkomst

Paul Dijkman introduceert de stedelijke gereedschapskist, zes modellen die gecombineerd een gezonde, aangename stad produceren. Elk model brengt zijn eigen sfeer mee. Hij stelt dat het handig is voor nieuwbouwsteden om te checken wat ze wel en niet aan sferen in huis hebben, zodat ze kunnen toewerken naar een evenwichtige sfeeropbouw. Voor het imago van een stad is een afgewogen, veelzijdig totaal belangrijk: het bepaalt ‘hoe een stad aanvoelt’. Voor de sfeer van een buurt is het belangrijk dat ontwerpers de kans krijgen hun stedelijke opzet ’tot bloei’ te laten komen. Bijvoorbeeld, een raamwerkmodel kan het best een architectonisch individualistische invulling krijgen die de ingebakken vrijheid van het model uitbuit: gebouwen die zich uitleven. Voor het ruimtewerkmodel is er een andere ‘natuurlijke’ invulling. Hier staan de stedelijke ruimten voorop, en hier dient de architectonische invulling juist bescheiden te zijn. Gevels vormen de sociale stadsruimten, het ego is secundair. Door deze aanpak ontstaan ‘volle sferen’ die (naast elkaar geplaatst) een stad opbouwen zoals een kerstmaaltijd opgebouwd is uit verschillende gerechten. Paul Dijkman stelt dat bestuurders en supervisoren ‘vlees moeten kopen bij de slager, en groente bij de groenteman’, waarmee hij bedoelt dat verschillende ontwerpbureaus een eigen expertise hebben. Een hooggeprezen slager is niet de juiste leverancier voor witlof. Door ontwerpers uit verschillende scholen in te zetten en gedurende het hele traject te ondersteunen wint de stad aan karakter en evenwicht. Paul Dijkman vindt dat Almere hier en daar ’teveel’ ruimte lijkt te hebben (misschien moet Almere eerst maar eens ‘inbreien’, voor uit te breiden). Pleinen zijn te groot of ontberen de beslotenheid die gebruikers uit de wind houden. Deze zaken kunnen per buurt bekeken worden. Soms is met heel eenvoudige middelen al een grote verbetering mogelijk (hij geeft een voorbeeld uit de Literatuurwijk). OPGEKOMEN DISCUSSIEPUNTEN – Podium Almere ‘Hoe maakt architectuur gelukkig?’ – 1e Bijeenkomst, 25 april 2007 1. Stadsbouwmeester. Missen we in Almere de ‘ouderwetse’ stadsbouwmeester, zoals Berlage dat was: iemand met een breed blik en gezag die Almere als duidelijk geheel stevig en ‘dienstbaar aan de burgers’ zou kunnen neerzetten? Of is onze wereld te complex en individueel voor geworden voor een invloedrijke bouwmeester? (De rol van architect Francien Houben was meer incidenteel en zijdelings.) Zijn er andere methoden om van Almere meer samenhang te geven? Hoe komt het dat er weinig samenhang gevoeld wordt? 2. Het ‘hogere moment’ in Almere In de mix van elementen die een stad behoort te hebben volgens Paul Dijkman zit ook het ‘hogere moment’: dingen die het platte alledaagse leven ontstijgen zoals kunst, musea, theaters, ‘marmeren beelden’, etc. Opgemerkt wordt dat in oudere steden zo een ‘hoger moment’ meestal een kerk op een plein is, in het centrum van een stad. Sommigen noemen een dergelijke plek de ‘ziel’ van de stad. Als we naar Almere kijken is de vraag: zou een spiritueel/geestelijk centrum de stad een ziel kunnen geven? (bijv. een enigszins statig gebouw dat en zekere ‘rust’ uitstraalt, opgetrokken uit duurzame ‘nobele’ materialen.) Misschien zouden zelfs alle afzonderlijke wijken van Almere een soort spirituele plek moeten hebben, plek voor contemplatie, rust, reflectie, gedachten uitwisseling op een eigentijdse manier. Nu is er alleen de commercie die het centrum bepaalt. 3. Kinderen in Almere – wilde velden en andere lessen uit ecologische wijken. In ecologische, organische gebouwde wijkjes staan altijd kinderhutten. Dat komt o.a. omdat in dit soort buurtjes de natuur meer ‘vrij’ gelaten wordt, een zekere verwildering is geaccepteerd, en kinderen reageren daarop met hutten. In de meer gebruikelijke VINEX-opzet zijn de velden nogal aangeharkt. Opgemerkt wordt dat het wellicht en idee is om ook in deze wijken kleine ‘wilde’ speelveldjes aan te leggen waar de natuur én de kinderen hun gang kunnen gaan. In ecologische wijken zie je ook vaak dat de achtertuinen niet scherp van elkaar gescheiden zijn, en er zijn ‘collectieve’ gronden. Niet iedereen zal het willen, maar bijv. gemeenschappelijke achtertuintjes geven veel communicatieve mogelijkheden. Ook het met de buurt ‘kippen houden’ kan sfeer geven, of een ‘buurt-boerderij’. 4. Tijd, een generatie. Opgemerkt wordt dat ‘Almere oké’ een kwestie van tijd is. We hoeven ons dus nu niet druk te maken. Na nog een generatie komt het als vanzelf goed. Deze mening staat tegenover de opvatting dat we nu juist heel alert moeten zijn op fouten die er mogelijk zijn gemaakt, om het beleid bij te buigen en nieuwe missers te voorkomen. Deze discussie hangt samen met het idee van de ‘maakbaarheid’, een idee dat aan populariteit zou hebben ingeboet. Een stad zou een samenleving niet kunnen maken. Toch hebben stedenbouwers en bestuurder de plicht een prettig samenleven in elk geval mogelijk te maken, te faciliteren. Misschien dat dit achteraf gebeurt, in ‘een generatie’. 5. Schaal en bereikbaarheid. De ruimte/schaal in Almere wordt wisselend ervaren. Sommigen vinden de ruimte heerlijk, anderen vinden dat er iets mis mee is. Ook de bereikbaarheid tussen de ‘Almeerse delen’ wordt als onlogisch ervaren. Dijkman vertelt dat in het New Urbanism (een traditionalistische internationale stroming die streeft naar ‘walkable communities’) verbindingen als ‘doorsteekjes’ in het standaardpakket zitten. Misschien is het aanleggen van doorsteekjes ook een idee voor Almere. Een fijnmazig vlechtwerk bindt de stad (ook gevoelsmatig) bijeen. 6. De stedelijke opzet van zelfbouw Het particuliere opdrachtgeverschap kan vorm krijgen in een gridmodel, maar ook zou een meer klassieke ‘pleinenstad’ kunnen worden gecreëerd. In hoofdplan is dan enkel aangegeven welke (gekoppelde) plein- en straatruimten vrij moeten blijven. De particulieren kunnen zelf een plek uitkiezen (‘wie het eerst komt het eerst maalt’), met zo min mogelijk regels. Opgemerkt wordt dat er zelfs geen voorwaarde aan de kavelbreedte gesteld hoeft te worden. De enige noodzakelijke voorwaarden zijn de rooilijn, de maximale goothoogte, en blinde zijmuren, zodat er tegenaan gebouwd kan worden (Belgen noemen dat ‘wachtende muren’). Op zo een manier kan particulier opdrachtgeverschap gecombineerd worden met het creëren van sociale stedelijke ruimten. 7. Aanpassingen Opgemerkt wordt dat we er in onze moderne stad voor moeten zorgen dat dingen kunnen uitbotten. Het is tijd voor actief aanpassen, ombouwen, rijping, meer maatwerk, leefbaarder maken. 8. Andere zaken dan woningbouw. Opgemerkt wordt dat er bij de opbouw van Almere steeds op de woningbouw wordt gefocust, ten koste van aandacht voor veel andere aspecten. 9. Afstemming Opgemerkt wordt dat in Almere de samenhang lijkt te ontbreken. Het inbrengen van gevoelselementen in een stad is niet voldoende. Alle afzonderlijke elementen moeten goed en subtiel op elkaar worden afgestemd. Dijkman merkt op dat er aandacht geschonken moet worden aan de ‘hechting’ van ‘uitzonderlijke elementen’ in hun omgeving. Iets plompverloren neerzetten is niet genoeg, naald en draad zijn nodig. 10. Complexiteit Opgemerkt wordt dat de materie voor de gemeente niet eenvoudig is. Almere is een nieuwbouwstad met een razendsnelle uitbreiding. De complexiteit komt ter sprake, iets waar de Gemeente bij uitstek mee te maken heeft, niet alleen door wat mensen allemaal willen en nodig hebben als gebouwen, maar vooral ook kwesties als mobiliteit, economie, cultuur, vrije tijd, etc.

2e Bijeenkomst

PODIUM ALMERE ‘Hoe maakt architectuur gelukkig?’ – 2e Bijeenkomst, 2 mei 2007. Thema: Het consensus & controle-denken heeft moeite met experimentele of ‘andere’ architectuur Gastspreker is Ir. Pieter van der Ree, auteur van het boek ‘Organische Architectuur’ (uitgeverij Vrij Geestesleven, 2000), samensteller van de reizende expositie ‘Organische Architectuur’, bestuurslid stichting ‘Mens en Architectuur’, hoogleraar aan de Alanus Hochschule te Alfter (bij Bonn), architect en adviseur. Korte, beperkte samenvatting: Pieter van der Ree begint, om uit te leggen wat de kern is van organische architectuur, zijn lezing met een metafoor: de rivier en zijn bedding. Enerzijds leidt de bedding de rivier, maar anderzijds vormt de rivier de bedding. Organische architectuur is een samenspel tussen, en resultante van, omgeving en bewoner. Vroeger was dit gebruikelijk, maar sinds de entree van het abstracte denken (o.a. sinds de oude Grieken) is het mechanische wereldbeeld opgekomen, en is deze verhouding tussen bewoner en omgeving steeds minder vanzelfsprekend. We zijn ons minder bewust van ‘samenhangen’ en ‘ontwikkelingsprocessen’. Inmiddels, in onze moderne tijd, zitten er meerdere lagen tussen architectuur en mens. Vanaf het begin van de 20e eeuw zijn diverse architecten als tegenreactie ‘organisch’ gaan bouwen, vanuit verschillende motieven. Van der Ree maakt duidelijk dat hij niet als scheidsrechter optreedt wat wel of niet organisch is, en dat hij slechts bekijkt wat de ontwerpers er zelf van zeggen. Hij toont (o.a.) Frank Lloyd Wright, Gaudi (nadruk op ‘het organisme’), Santiago Calatrava (gebouw als orgaan van zijn functie), Steiner (vormgeving moet functie beleefbaar maken), Hans Sharoun (o.a. ontwerper Philharmonie Berlijn) en Alberts en van Huut (van het populaire ING gebouw in A’dam Z.O.) Van der Ree stelt dat ‘de vorm’ voor organische architectuur geen vertrekpunt is, maar de resultante van: a. Het Wezen, b. De Functie, c. De Omgeving, d. De Constructie. Eenzelfde ontwerp van functie veranderen en overplaatsen (zoals Ludwig Mies van der Rohe ooit deed) is uitgesloten. Van der Ree toont vele dia’s, waaronder die van een hedendaags project in Neurenberg van architect Joachim Eble, een organische buurt die zich vestigde op een restplek tussen moderne torens en die het daar uitstekend doet. Vervolgens worden we langs enkele Nederlandse organische, ecologische projecten geleid: De Goedemeent in Purmer Zuid (waar hij een van de ontwerpers was), De Buitenkans van Almere, en Eva Lanxmeer te Culemborg. Hij vertelt over de steun die noodzakelijk is vanuit de gemeente, over de manier waarop initiatiefnemers een aantal gelijkgezinden bijeenbrengen, over het ontwikkelingsproces. Aanstaande bewoners werken samen met een team specialisten (stedenbouwer, landschapsarchitect, architecten). Via workshops en schetsen krijgt een wijk langzaam gestalte. Het blijkt een intensief proces, wat een van de redenen is dat dit soort buurten vaak (maar niet altijd) beperkt is tot ca. 30 woningen. Eva Lanxmeer is relatief groot (met een hoofdstructuur rond water en groen, en een gevarieerde uitwerking van hoven). Alle inspanningen zijn wel buitengewoon lonend: jaren later worden ecologische, organische buurten nog steeds geprezen door de bewoners. Ze spreken enthousiast over hun voortdurende ‘vakantiegevoel’. ENKELE OPGEKOMEN DISCUSSIEPUNTEN – Podium Almere – 2e bijeenkomst 2-5-2007 1. Ecologische linten Opgemerkt wordt dat Almere een aparte ecowijk heeft, maar dat ‘losse ecowijken’ eigenlijk niet veel zin hebben als ze niet opgenomen worden in een groter geheel. Te denken valt aan ecolinten die door heel Almere lopen (met bijv. de bermen van de busbaan als een van de dragers). Er wordt gerefereerd aan het boek ‘Natuur uitschakelen, natuur inschakelen’ (1973) van Louis le Roy, en aan zijn idee van ‘wilde natuur’ met o.a. volkstuintjes als ‘stepping stones’. (Zie onderaan de bijgevoegde informatie over Le Roy). Net als in de vorige bijeenkomst wordt er op gewezen dat kinderen ‘wilde plekken’ geweldig vinden en dat buurten doorsteekjes nodig hebben. 2. Uitlokken buurt-initiatieven Opgemerkt wordt dat de verschillende buurten in Almere uitgelokt dienen te worden om plekken voor te dragen die men veranderd zouden willen zien. Sommigen menen dat de gemeente Almere zich te star opstelt (wijzigingen soorten groenbestemming). Anderen menen dat het een kwestie van overtuigen is, van ‘benoemen waar je heen wilt’. ‘Wild groen’ is in overheidstermen ‘rudimentair groen’ oftewel ‘extensief beheer’. Spreek de gemeente op deze wijze aan, en er zal eerder een luisterend oor zijn. Verder is de ervaring dat als er per buurt enkele voortrekkers zijn, de andere buurtgenoten best mee willen doen. Qua omvang is een (gevoelsmatige) buurt ca. 400 x 400 meter, afhankelijk van omstandigheden. Dit is de maat voor initiatieven. 3. Tijdsdruk en leerproces Opgemerkt wordt dat veel van de problemen in Almere voortkomen uit de enorme tijdsdruk waaronder gebouwd wordt, waardoor er geen tijd was en is om te leren. Wellicht moeten we de mogelijkheid scheppen om te leren van fouten. We zouden in nieuwbouwgebieden bewust plekken leeg kunnen houden, zodat er altijd in een later stadium aanpassingen en andere invullingen mogelijk zijn. Er ontstaat dan ‘in de tijd’ een natuurlijker geheel. Ook kunnen er tussen de verschillende ontwikkelings-knopen bewust lege ruimtes gelaten worden, om mettertijd alles langzaam naar elkaar toe te laten groeien. (n.b. van P.D.: ‘leren van fouten’ is binnen de stedenbouw en architectuur inderdaad een algemeen probleem. Projecten worden zelden wetenschappelijk geëvalueerd. Bij gebrek aan gezonde feed-back kunnen ‘opvattingen’ te lang toegepast en onderwezen worden, zelfs als het resultaat – de gebouwde situatie – in de praktijk niet ‘werkt’) 4. Groeikernen Opgemerkt wordt dat groeikernen een alternatief systeem bieden voor grid, ook wat zelfbouw betreft. De stedenbouwer krijgt daarin soms een andere (latere) rol. 5. Erfenis CIAM Opgemerkt wordt dat Almere ‘in één keer’ is neergezet en duidelijk de erfenis van het CIAM draagt (lucht, licht). Deze erfenis moet deels gekoesterd worden, maar deels ook bijgesteld. Opgemerkt wordt dat Almere node ‘coulissen’ mist, een gelaagdheid met verrassende doorkijkjes. De mens houdt van enige onduidelijkheid (hij is er als evolutionair jager-verzamelaar op gebouwd om veel details te verwerken – ergo: hij heeft er behoefte aan). Opgemerkt wordt verder dat ‘het zorgelijke’ van de moderne architectuur is: de afwezigheid van ‘het begin’ en ‘de beëindiging’ van gebouwen. 6. Wegen Opvallend aan Almere is dat de ontwerpers van het wegennet zich niet-ingeperkt hebben kunnen uitleven. Overal zijn de wegen nadrukkelijk aanwezig, in ‘optimale’ proporties. Terwijl niet-optimale proporties toch ook hun charme hebben (vgl. Leidsestraat A’dam). In nieuwe delen van Almere dienen de verhoudingen bijgesteld te worden. Een minder weids, wijdlopig straatprofiel heeft belangrijke eigen kwaliteiten. 7. Organische architectuur Opgemerkt wordt dat eigenlijk alle architectuur organisch is, omdat nog steeds alle architectuur voortkomt uit de omstandigheden. Niet iedereen is het met die brede definitie eens. 8. Monumentale kunst Opgemerkt wordt dat de tijd van ‘monumentale kunst’ (kunst, als ‘vastzittend’ onderdeel van het gebouw) voorbij lijkt sinds de jaren ’60, maar dat monumentale kunst wellicht een manier is om bepaalde gebouwen te verbijzonderen. 9. Werkproject Opgemerkt wordt of het mogelijk is de vier bijeenkomsten af te sluiten met een concreet (werk)project. Echter, veel deelnemers komen naar de bijeenkomsten ‘om inspiratie op te doen’ en hebben geen behoefte aan een concreet vervolg (op ‘gemeentelijk niveau’). Anderen nemen deel aan het debat zonder vooropgezet doel en ‘zien waar het heen leidt’. Niet alles in het leven valt te sturen. 10. Ter inspiratie: Louis G. le Roy (Amsterdam, 1924), is een Nederlands beeldend kunstenaar, schrijver en leraar tekenen. Hij is bekend van de Ecokathedraal die hij bouwt in Mildam (bij Heerenveen). Centraal in zijn ideeën staat dat de mens de natuur niet moet beheersen, maar samen dient te werken met haar groeikracht om zo de hoogste graad van complexiteit te bereiken. Deze complexiteit vereist niet een korte periode, maar een langdurige interactie tussen mens en natuur. In de jaren zestig kreeg de oorspronkelijk uit Amsterdam afkomstige Le Roy van de gemeente Heerenveen een stuk plantsoen aan de Kennedylaan ter beschikking om zijn ideeën over de juiste verhouding tussen mens en natuur in praktijk te brengen. Hij verwerkte hier veel restmateriaal van stratenmakers en bouwde er stapelmuren, zonder gebruik te maken van cement. Dit moest een uitgangsituatie bieden voor de natuur om het weer te begroeien. De tegenstelling van deze tuin met de keurig aangeharkte en gemaaide gazonnetjes leverde hem de bijnaam “wilde tuinman” op. In 1973 verscheen zijn boek Natuur uitschakelen, natuur inschakelen waarin hij zijn ideeën ontvouwt over de manier waarop natuur en cultuur geïntegreerd dienen te zijn. Door dit boek geïnspireerd zijn veel mensen begonnen aan een natuurtuin. In de jaren zeventig startte Louis Le Roy zijn ecokathedraalproject in Mildam. Hij had hier een stuk grond verworven waar hij eerst een aantal bomen plantte. Daarna maakte hij met gemeente Heerenveen de afspraak dat puin van de gemeente op zijn land zou worden gebracht. Zo kwamen tot op de dag van vandaag vele vrachtwagens puin storten op zijn land. Le Roy begon te bouwen. Hij maakte van de stenen, stoepranden, en putten op zijn land muren, torens en platforms, zonder daarbij cement te gebruiken. Hij zette ook planten uit, en gaf aan een bekende toestemming om rotsplanten uit te zetten. De bedoeling van de ecokathedraal is dat er langdurig aan gebouwd wordt, net als de kathedralen in de Middeleeuwen. Als men hem vraagt hoe lang het gaat duren voor het project af is, antwoordt hij dat het duizend jaar gaat duren. Als men hem vraagt hoe hoog het wordt, zegt hij dat de ecokathedraal driehonderd meter hoog wordt. Maar het gaat Le Roy veel meer om het proces dan om het resultaat. Mens en natuur moeten in een langdurig proces een grote complexiteit ontwikkelen. Dat proces vergt lange tijd. Daarom is ook de Stichting Tijd opgericht om het bouwen aan de ecokathedraal en het uitdragen van zijn ideeën na zijn dood voort te zetten. Deze stichting organiseert elk jaar op 31 oktober een evenement, waarbij de betekenis van zeer langdurige processen wordt bekeken vanuit verschillende vakgebieden als psychologie, economie, kunst, overheid, etcetera. In 2000 won Le Roy de oeuvreprijs van het Fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst. In 2003 verscheen een nieuw boek van zijn hand, getiteld “Retourtje Mondriaan” waarin hij op het gebied van kunstgeschiedenis, natuur en wetenschap de ontwikkelingen laat zien van de afgelopen honderden jaren, en een voorschot neemt op de komende ontwikkelingen op deze gebieden. Le Roy bezit ook een bijzondere verzameling glaswerk.

3e Bijeenkomst

Paul Dijkman introduceert de stedelijke gereedschapskist, zes modellen die gecombineerd een gezonde, aangename stad produceren. Elk model brengt zijn eigen sfeer mee. Hij stelt dat het handig is voor nieuwbouwsteden om te checken wat ze wel en niet aan sferen in huis hebben, zodat ze kunnen toewerken naar een evenwichtige sfeeropbouw. Voor het imago van een stad is een afgewogen, veelzijdig totaal belangrijk: het bepaalt ‘hoe een stad aanvoelt’. Voor de sfeer van een buurt is het belangrijk dat ontwerpers de kans krijgen hun stedelijke opzet ’tot bloei’ te laten komen. Bijvoorbeeld, een raamwerkmodel kan het best een architectonisch individualistische invulling krijgen die de ingebakken vrijheid van het model uitbuit: gebouwen die zich uitleven. Voor het ruimtewerkmodel is er een andere ‘natuurlijke’ invulling. Hier staan de stedelijke ruimten voorop, en hier dient de architectonische invulling juist bescheiden te zijn. Gevels vormen de sociale stadsruimten, het ego is secundair. Door deze aanpak ontstaan ‘volle sferen’ die (naast elkaar geplaatst) een stad opbouwen zoals een kerstmaaltijd opgebouwd is uit verschillende gerechten. Paul Dijkman stelt dat bestuurders en supervisoren ‘vlees moeten kopen bij de slager, en groente bij de groenteman’, waarmee hij bedoelt dat verschillende ontwerpbureaus een eigen expertise hebben. Een hooggeprezen slager is niet de juiste leverancier voor witlof. Door ontwerpers uit verschillende scholen in te zetten en gedurende het hele traject te ondersteunen wint de stad aan karakter en evenwicht. Paul Dijkman vindt dat Almere hier en daar ’teveel’ ruimte lijkt te hebben (misschien moet Almere eerst maar eens ‘inbreien’, voor uit te breiden). Pleinen zijn te groot of ontberen de beslotenheid die gebruikers uit de wind houden. Deze zaken kunnen per buurt bekeken worden. Soms is met heel eenvoudige middelen al een grote verbetering mogelijk (hij geeft een voorbeeld uit de Literatuurwijk). OPGEKOMEN DISCUSSIEPUNTEN – Podium Almere ‘Hoe maakt architectuur gelukkig?’ – 1e Bijeenkomst, 25 april 2007 1. Stadsbouwmeester. Missen we in Almere de ‘ouderwetse’ stadsbouwmeester, zoals Berlage dat was: iemand met een breed blik en gezag die Almere als duidelijk geheel stevig en ‘dienstbaar aan de burgers’ zou kunnen neerzetten? Of is onze wereld te complex en individueel voor geworden voor een invloedrijke bouwmeester? (De rol van architect Francien Houben was meer incidenteel en zijdelings.) Zijn er andere methoden om van Almere meer samenhang te geven? Hoe komt het dat er weinig samenhang gevoeld wordt? 2. Het ‘hogere moment’ in Almere In de mix van elementen die een stad behoort te hebben volgens Paul Dijkman zit ook het ‘hogere moment’: dingen die het platte alledaagse leven ontstijgen zoals kunst, musea, theaters, ‘marmeren beelden’, etc. Opgemerkt wordt dat in oudere steden zo een ‘hoger moment’ meestal een kerk op een plein is, in het centrum van een stad. Sommigen noemen een dergelijke plek de ‘ziel’ van de stad. Als we naar Almere kijken is de vraag: zou een spiritueel/geestelijk centrum de stad een ziel kunnen geven? (bijv. een enigszins statig gebouw dat en zekere ‘rust’ uitstraalt, opgetrokken uit duurzame ‘nobele’ materialen.) Misschien zouden zelfs alle afzonderlijke wijken van Almere een soort spirituele plek moeten hebben, plek voor contemplatie, rust, reflectie, gedachten uitwisseling op een eigentijdse manier. Nu is er alleen de commercie die het centrum bepaalt. 3. Kinderen in Almere – wilde velden en andere lessen uit ecologische wijken. In ecologische, organische gebouwde wijkjes staan altijd kinderhutten. Dat komt o.a. omdat in dit soort buurtjes de natuur meer ‘vrij’ gelaten wordt, een zekere verwildering is geaccepteerd, en kinderen reageren daarop met hutten. In de meer gebruikelijke VINEX-opzet zijn de velden nogal aangeharkt. Opgemerkt wordt dat het wellicht en idee is om ook in deze wijken kleine ‘wilde’ speelveldjes aan te leggen waar de natuur én de kinderen hun gang kunnen gaan. In ecologische wijken zie je ook vaak dat de achtertuinen niet scherp van elkaar gescheiden zijn, en er zijn ‘collectieve’ gronden. Niet iedereen zal het willen, maar bijv. gemeenschappelijke achtertuintjes geven veel communicatieve mogelijkheden. Ook het met de buurt ‘kippen houden’ kan sfeer geven, of een ‘buurt-boerderij’. 4. Tijd, een generatie. Opgemerkt wordt dat ‘Almere oké’ een kwestie van tijd is. We hoeven ons dus nu niet druk te maken. Na nog een generatie komt het als vanzelf goed. Deze mening staat tegenover de opvatting dat we nu juist heel alert moeten zijn op fouten die er mogelijk zijn gemaakt, om het beleid bij te buigen en nieuwe missers te voorkomen. Deze discussie hangt samen met het idee van de ‘maakbaarheid’, een idee dat aan populariteit zou hebben ingeboet. Een stad zou een samenleving niet kunnen maken. Toch hebben stedenbouwers en bestuurder de plicht een prettig samenleven in elk geval mogelijk te maken, te faciliteren. Misschien dat dit achteraf gebeurt, in ‘een generatie’. 5. Schaal en bereikbaarheid. De ruimte/schaal in Almere wordt wisselend ervaren. Sommigen vinden de ruimte heerlijk, anderen vinden dat er iets mis mee is. Ook de bereikbaarheid tussen de ‘Almeerse delen’ wordt als onlogisch ervaren. Dijkman vertelt dat in het New Urbanism (een traditionalistische internationale stroming die streeft naar ‘walkable communities’) verbindingen als ‘doorsteekjes’ in het standaardpakket zitten. Misschien is het aanleggen van doorsteekjes ook een idee voor Almere. Een fijnmazig vlechtwerk bindt de stad (ook gevoelsmatig) bijeen. 6. De stedelijke opzet van zelfbouw Het particuliere opdrachtgeverschap kan vorm krijgen in een gridmodel, maar ook zou een meer klassieke ‘pleinenstad’ kunnen worden gecreëerd. In hoofdplan is dan enkel aangegeven welke (gekoppelde) plein- en straatruimten vrij moeten blijven. De particulieren kunnen zelf een plek uitkiezen (‘wie het eerst komt het eerst maalt’), met zo min mogelijk regels. Opgemerkt wordt dat er zelfs geen voorwaarde aan de kavelbreedte gesteld hoeft te worden. De enige noodzakelijke voorwaarden zijn de rooilijn, de maximale goothoogte, en blinde zijmuren, zodat er tegenaan gebouwd kan worden (Belgen noemen dat ‘wachtende muren’). Op zo een manier kan particulier opdrachtgeverschap gecombineerd worden met het creëren van sociale stedelijke ruimten. 7. Aanpassingen Opgemerkt wordt dat we er in onze moderne stad voor moeten zorgen dat dingen kunnen uitbotten. Het is tijd voor actief aanpassen, ombouwen, rijping, meer maatwerk, leefbaarder maken. 8. Andere zaken dan woningbouw. Opgemerkt wordt dat er bij de opbouw van Almere steeds op de woningbouw wordt gefocust, ten koste van aandacht voor veel andere aspecten. 9. Afstemming Opgemerkt wordt dat in Almere de samenhang lijkt te ontbreken. Het inbrengen van gevoelselementen in een stad is niet voldoende. Alle afzonderlijke elementen moeten goed en subtiel op elkaar worden afgestemd. Dijkman merkt op dat er aandacht geschonken moet worden aan de ‘hechting’ van ‘uitzonderlijke elementen’ in hun omgeving. Iets plompverloren neerzetten is niet genoeg, naald en draad zijn nodig. 10. Complexiteit Opgemerkt wordt dat de materie voor de gemeente niet eenvoudig is. Almere is een nieuwbouwstad met een razendsnelle uitbreiding. De complexiteit komt ter sprake, iets waar de Gemeente bij uitstek mee te maken heeft, niet alleen door wat mensen allemaal willen en nodig hebben als gebouwen, maar vooral ook kwesties als mobiliteit, economie, cultuur, vrije tijd, etc.

4e bijeenkomst

PODIUM ALMERE ‘Hoe maakt architectuur gelukkig?’ – 4e Bijeenkomst, 16 mei 2007. Het podium is aan de deelnemers. Dijkman vat de voorgaande bijeenkomsten samen en geeft het podium aan de deelnemers. In samenhang met de afgelopen discussies willen vier personen iets laten zien en bespreken. Allereerst krijgen we een mooi overzicht van de ontwikkelingen in het stadsdeel Poort van Almere, en dat vooral het centrumgebied aldaar. Het is geen eenvoudige opgave, omdat de gemeente er inmiddels al wat jaren bezig is en er steeds andere mensen bij betrokken zijn, die steeds hun eigen ‘insteek’ hebben terwijl ook de omstandigheden voortdurend veranderen (economie, programmatische eisen). Uiteindelijk zorgt (o.a.) tijdsdruk voor een doorbraak. Het oorspronkelijke plan (jaar 2000) is van KPF (Kohn, Pedersen, Fox) Architects. Een ‘polderstructuur’ waarin haakse lijnen gecombineerd worden met een waaiervorm, alles doorsneden door de spoorlijn noord-zuid met dwars erop een verbindende brede oost-west boulevard (onder het spoor door). Het ambitieuze Olympiakwartier gaat plaats bieden aan 500 tot 1000 woningen, 100.000 BVO kantoren, en sportcomplexen (‘Omniworld’). We zien torens, schijven, alles maakt een grootstedelijke doch tevens ‘fragmentarisch’ indruk. Uiteindelijk zal het concept Omniworld worden verlaten, enkel het stadion blijft. De gemeentelijke dienst past e.e.a. aan, waarna er een plan ontstaat met meer ‘besloten’ karakter, woonblokken en een ‘pleinenketting’ als boulevard. De deelnemers aan tafel vonden dit plan een hele verbetering, en er ontstond (later) dan ook een discussie of het volgende plan niet weer een verslechtering was. Krier&Kohl komen in 2004 met een compositie van pleinen en gesloten blokken, waarin ook de kantoren een plek moeten krijgen. De pleinen ogen formeel, bijna postmodern classicistisch. Een nogal ‘historiserend’ referentiebeeld doet de gemeente besluiten verder te kijken, allerlei aanpassingen van de kant van Krier&Kohl zijn dan vergeefs. Sommige deelnemers vinden het heel jammer, dat dit plan niet doorgaat en vragen zich af hoe het met de financiering van al deze voorstellen gaat. Deze zouden niet voor rekening van de gemeente komen. In 2005 komt de gemeente met een nieuw ondernemersplan, in 2006 ontwerpt Mecannoo het Poort-plan. De tafel merkt op dat de pleinen in dit plan niet echt besloten, herbergzame pleinen zijn (‘De winderigheid in Almere was een van de redenen van deze bijeenkomsten’). De spreker vindt dat ze inderdaad weliswaar ‘anders’ zijn, maar voldoen. De tweede korte lezing slaat een link tussen de invloed van burgers op plannen, het zelfstandig ‘burgerlijk’ uitbroeden van plannen, en het gemeentelijk uitvoeren van deze plannen. We raken vertrouwd met de stichting breinstorm. (www.breinstorm.org). Een groep particulieren probeert nuttige (ideeën over) verbeteringen in Almere gerealiseerd te krijgen. Breinstorm bestaat uit professionals uit vele velden en denkt na over de heikele punten van de stad. Zo heeft men ettelijke voorstellen gedaan voor een sfeervoller ‘De Markt’. Na voorbeelden als het kioskenproject (kleine starters’winkels’) gaat het gesprek al snel over de moeilijkheden die burgerinitiatieven ondervinden als ze gehoord willen worden door de overheid. Hoe krijgen Almeerders de macht, de toegang om iets echt te realiseren. Dijkman meent dat je klein en praktisch moet beginnen, dat je ‘straat voor straat moet veroveren’ met voorstellen en uitvoering, maar zijn opmerking ontlokt protest. De tafel meent dat je als burger invloed moet kunnen uitoefenen op grote beslissingen, zoals bijvoorbeeld wat voor theater komt er aan het Weerwater. Al snel gaat de discussie over democratische aansturing. Als je als burger er een dagtaak van maakt om alle stukken via openbaarheid van bestuur aan te vragen en door te spitten, en als je weet dat 70% van de burgers je steunt, dan kun je de het overheidsbeleid ook wat stedenbouw en architectuur betreft ombuigen. Democratische invloed vooraf (voor een ontwerp gerealiseerd is) is dus wel degelijk mogelijk, alleen vergt het nogal wat: bijna onrealistisch veel energie en tijd die een normaal werkend mens niet al veel extra heeft liggen. Projecten (Poort komt ook nog ter tafel) hebben hun eigen dynamiek. Om de hoog opgelopen discussie tot bedaren te brengen schakelen we over op een kunstzinnige benadering van een architectonisch probleem dat enkele malen eerder de revue passeerde: de hoekoplossing. Het Bureau voor Kunstprojekten introduceert de kunstenares Monique Kwist. Zij vindt hedendaagse muren harde en onaantastbare muren of juist ‘van karton’. Het ontbreekt hedendaagse muren aan psychologische diepte, aan mogelijkheden, ze zijn niet bevredigend. Daarom ontwerpt en produceert ze (hoek)objecten die – eenmaal gemonteerd – de bezoekers van een ruimte het idee geven dat de ruimte ‘verder’ gaan. Ze krijgen de indruk dat er ‘andere mogelijkheden’ zijn. Boeken met foto’s gaan de tafel rond. Haar werk zou ook goed doen in (aan) de openbare ruimte. Voor informatie: info@kunstprojekten.nl Als vierde krijgen we een uitgewerkt plan te zien dat Kunstloods Mica twee jaar geleden maakte. Het is een Le Roy-achtige oplossing (zie 2e bijeenkomst) voor ‘de kieren van de stad’. Ecolinten en stadstuinen kunnen een welkome aanvulling zijn op de gangbare stadse architectuur. Restgebieden in en rafelranden langs de stad zouden omgevormd kunnen worden tot Le Roy-achtige gebieden. Verder is het Bureau voor Kunstprojekten op allerlei manieren bezig geweest plannen te ontwikkelen ter verbetering van de sfeer in Almere, zoals het project: ‘Het Liefdesbos’, waar met subsidiegeld hard aan is gewerkt, en ideeën voor een Soek van de kunstenaar Dré Wapenaar voor het Stadshart. Opgemerkt wordt dat ‘Het kàn in Almere’ wellicht beter te vervangen is door: ‘Het kan niet in Almere’. Gepleit wordt voor een soort van grote ideeënbus voor dit soort initiatieven om demotivatie te voorkomen en Almere leuker te maken. Soms blijken blokkades uit onverwachte hoek te komen. De supermarkten in de wijken zouden bij vestiging bedingen, dat kleine winkeltjes rondom de supermarkt uitgesloten worden. Hierdoor kan er geen leuke levendige kern in elke wijk ontstaan. De klok tikt. De discussie over de invloed van burgers op de omgeving waarin zijn wonen heeft veel tijd gevergd. We moeten helaas afsluiten. Ter afsluiting & overdenking nog even een wilde greep uit de vorige bijeenkomsten: – Commercie bepaalt teveel de stadsdeelcentra, het ‘hogere moment’, een ziel, wordt gemist. – Er wordt verlangd naar wilde speelveldjes waar natuur + kinderen hun gang kunnen gaan. – Ecowijken zouden o.a. met ecolinten kunnen worden opgenomen in het grote geheel – De bereikbaarheid tussen de ‘Almeerse delen’ wordt als onlogisch ervaren. Misschien is het aanleggen van doorsteekjes een idee. Een fijnmazig vlechtwerk bindt de stad bijeen. – Er is een gemis aan ‘coulissen’ en fatsoenlijke beëindigingen van straten en gebouwen. – De pleinen zijn te winderig en kaal. – Het particuliere opdrachtgeverschap kan vorm krijgen in een gridmodel, maar ook een ‘pleinenmodel’ kan het uitgangspunt zijn, of organische groeikernen (’the unfolding’) – Buurtinitiatieven dienen uitgelokt te worden, en ondersteund door de overheid. Illustratie uit ‘A Patterne Language’ van architect en theoreticus Christopher Alexander. In gemeenschappen van meer dan 5000 personen hebben de individuen volgens hem geen effectieve stem meer. Wijken zouden daarom de macht moeten krijgen om zaken die hen rechtstreeks raken te initialiseren, te beslissen en uit te voeren. Architectuur staat alom bekend als de moeder der kunsten, niet als moeder der democratie. Toch hebben gebruikers een stem. Architectuur is een gebonden, toegepaste kunst. Om Camillo Sitte aan te halen: ‘de werking’ is van belang. Architectuur is pas goede architectuur als de oplossingen, ook gevoelsmatig, werken. De ervaring van gebruikers telt. Bestuurders kunnen die ervaringen serieus nemen, o.a. middels de selectie van ontwerpers. Daar waar ontwerpers en bestuurders ervaringen ontkennen gaan de burgers stemmen – met hun voeten. Ik dank Paul Dijkman voor zijn inspirerende voordrachten en accurate verslagleggingen, dank CASLa voor de geboden gastvrijheid, en dank vooral alle deelnemers voor hun inspirerende inzet en bijdragen. Het was een genoegen. Christine van Stralen, Bureau voor Kunstprojekten